de balie is
stuk gereden van de ruiters die daar 's Zondagsch bezoek doen.
--We gaan er naartoe voor de leute, zegde Andre gedoken tot zijnen
makker.
--'t Is hier dicht bij, ginder 't groot hof met die blauwe daken, dat ge
ziet tusschen de boomen, de dreef leidt er heen, 't is nauwe tien
minuten rijdens. Maar, let op dat ge den hals niet en breekt en t' avond
gave bij moeder thuis geraakt, want de dorpsjongens hier zijn eenhandig
en zij beweren dat de snelle poesjes van de streke niet weg en mogen en
hier op 't eigen dorp moeten blijven als ze verkocht geraken.
Dat prikkelde de kerels.
--Waarlijk, baas, zoo ge ons grappen wijsmaakt komen we uwen kelder
afdrinken en we steken onze peerden in uwe beste kamer. Zeg, hoe heeten
de meisjes?
--Meisjes, meisjes?! freulen zijn 't, sterke deernen: Paula, de bruine
en Anna de blonde.
--'t Is half gewonnen spel nu we de namen kennen! loech Andre. Vooruit!
Ze gaven hunne peerden de spoor en reden weg.
--Ik neme de bruine, zei Andre.
--En ik de blonde; is 't aanveerd?
--Zeker, en zonder zien.
--We gaan er alleszins naartoe, meende Odo.
--Werkelijk? Maar wat zullen we daar uitkramen als we binnenkomen? Weet
ge eene reden?
--Naar den duivel, eene reden! moeten boerenzonen lijk wij redens hebben
om eene dochter te bezoeken! Al de hofsteden der wereld staan voor ons
open. We gaan eenvoudig de meisjes bezien en wil de boer ze ons niet
toonen, wel dan bezien we zijne peerden en kalvers en hij toogt ons
seffens de dochters op den hoop toe!
De dreef liep tusschen twee reken populieren naar de opene poort.
Odo en Andre ze loechen om hunne eigene, zotte stoutigheid en meer nog
om de verwachting van 't geen gebeuren zou.
--De boer moest eens met zijn roer uitkomen of ons de werfhonden
achternazenden! meende Odo.
--Laat mij maar doen en ik verwed dat we er vandage nog onthaald worden
op hespe en bier! beweerde Andre.
--Gewed voor eene ronde pinten, Zondag na de hoogmis te drinken onder al
de makkers, stelde Odo voor.
--Aanveerd!
Twee groote honden kwamen inderdaad uit hun kot geschormd en basten op
de vreemdelingen.
--Kijk, kijk! riep Odo.
Terwijl ze over de werf reden, zagen ze achter de vensters van 't
boerenhuis twee meisjeswezens kijken. Maar als de peerden voor de deur
stilhielden, stoven zij weg lijk schuwe musschen. 't Was de boer zelf
die de deur opende. Een korte, dikke stamper, stevig op de beenen, de
handen in de wijde broekzakken
|