"En dat is?"' vroeg Tromp.
"Wij en hebben geene geschikte loodsen!" was het antwoord.
"En aan een Roorok zijn bodem te vertrouwen, dat gaat niet! De kerel
zou ons zoo kostelijk omhoog laten zeilen, als je 't ooit gezien
hebt!" meende Pieter Floriszoon.
Na veel over- en weerpraten werd het voorstel van Tromp in stemming
gebracht. Eene kleine meerderheid besliste om zijn plan ten uitvoer te
leggen, doch toen men in ernst begon te overleggen, hoe de zaak moest
aangelegd worden, kwam het er op uit, dat men eerst maar geschikte
loodsen moest zien te krijgen, en had men die, dan kon men verder zien.
Later bleek het dat De Ruyter goed geoordeeld had; want loodsen waren
nergens te krijgen. De zaak had dus geen voortgang.
Gedurende eenige weken bleef Tromp nu op de Engelsche kusten kruisen,
en bracht eindelijk eene vloot van meer dan honderd koopvaarders
door Het Kanaal heen in den Oceaan, waar ze tamelijk veilig hunne
reis konden voortzetten.
Hij zelf liet te Sint Martin, eene stad op het eiland Re, de schade,
die zijne schepen in het gevecht bekomen hadden, herstellen en ging
niet eer in zee, voor alles weer zoo goed mogelijk in orde was.
Intusschen hadden zich weer een honderdvijftig rijkgeladen koopvaarders
onder zijne bescherming gesteld, en met deze zeilde Tromp uit met
het voornemen den schat van Oost en West in behouden haven te brengen.
Maar Olivier Cromwell was de man niet om na de geleden nederlaag met
de handen in den schoot te gaan zitten. Neen, met eene verbazende
snelheid werd er weder eene sterke vloot uitgerust, en daar Blake
nog niet geheel van zijne wonden hersteld was, zoo werd het bevel
voor een gedeelte opgedragen aan George Monk, hoewel Blake altijd
met het opperbevel belast bleef.
De Engelschen telden zeventig schepen waaronder er waren van de
grootste soort.
Op de hoogte van Portland stieten de vloten op elkander en dadelijk
besloot Tromp den vijand aan te tasten.
Onze Admiraal, die met Pieter Florisz. de voorhoede kommandeerde,
viel eerst Blake aan en deed dat door hem eerst van bakboord en daarna
van stuurboord de volle laag te geven.
"Dat zal er weer spannen, Jonge Kees!" zeide Adriaan, die van zijne
wonden hersteld was en weer dienst deed als gewoon matroos. De Ammiraal
had haar hiertoe de vergunning gegeven tot ze weer in het Vaderland
zouden aangekomen zijn.
"Ja, Adriaan, dat zal het net!" zei Jonge Kees.
"Ben-je zoo nu en dan toch niet eens bang, dat je doodgesch
|