uwig jammer, dat hij zoo 'n bullebak is!"
"Hei daar, luie slampampers, waar is je Ammiraal?" vroeg Witte zoodra
hij een voet op het dek zette en onze twee mannen in het oog kreeg.
"'K zal hem gaan roepen, Ammiraal! Hij is in de kajuit!"
"Hoeft niet, 'k zal hem zelf wel vinden!" was het norsche
antwoord. Tromp had hem echter aan zien komen en trad hem te gemoet.
"Dag de With!"
"Dag Tromp! Een mooie boel, he?"
"Ja, 't is erg!"
"En moet dat nou jou Ammiraalschip heeten? Kerel, laat me eens
uitvloeken, 'k heb er behoefte aan, 't is schande! 'T is schande!"
"Ja De With! het kon wel beter zijn!" sprak Tromp bedaard.
Maar Witte bleef niet bedaard. Hij smeet zijn hoed over het dek,
stampte met zijnen degen, alsof hij door de planken heen wilde, en zei:
"Kon-het-wel-beter-zijn? Nederige Tromp, tevreden Ammiraal, kon het
wel beter zijn? Eene klomp met drie zwavelstokskens lijkt meer op
een Ammiraalschip dan deze oude kast, die zoo doornageld is als een
plankje van de grootte mijner hand met honderd spijkergaten! Weet-je,
dat ik me bij de Heeren beklaagd heb?"
"Jawel, en ik heb het ook gedaan!"
"Ei, en zeker ook zoo'n alles afdoend antwoord, nietwaar? Ze zullen
ver komen, die luiden met hun hoogeschool-wijsheid, ze zullen ver
komen! Maar weet je wat ik zeg? Wie niet hooren wil moet voelen! En
voor het overige, ik heb me als kwajongen laten doopen om te kunnen
vechten, het komt er voor mij zoo precies niet op aan! Herinner je
jezelven dien tijd nog wel eens, Marten?"
"Ja, nog dikwijls Witte, nog dikwijls!"
"Wie had dat ooit gedacht, dat wij het zoo ver brengen zouden! Ik denk
nog dikwijls aan een van jou goede kameraads, die met jou gelijk naar
zee ging! Hoe heette hij ook? Wacht, ik weet het,--Huib Maerlant heette
hij. Toen ik hem vertelde dat ik, als ik naar zee ging, Ammiraal zou
moeten worden, schold hij mij uit en zei: ,Je wordt pluimgraaf op het
schip waarop ik kapitein ben! Je bent nog al lang met hem in kennis
geweest, weet-je ook wat er van hem geworden is?"
"Jawel, Witte! Daar staat hij!" sprak Tromp en wees op den ouden
matroos, die nog altijd bij Leinsz. stond.
In een paar stappen was Witte bij hem, tikte hem op den schouder en
zei: "Dag Huib Maerlant!"
"Dag, heer Ammiraal!" antwoordde Huib ontroerd.
"Nou, waarom zeg je nu niet als voor een goede veertig jaar: "Leelijk
Kregel Mennonietje?"
Huib zweeg.
"Jawel, nou denk je zeker dat ik je dat inpeperen
zal! Maar... maar... Tromp
|