FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   249   250   251   252   253   254   255   256   257   258   259   260   261   262   263   264   265   266   267   268   269   270   271   272   273  
274   275   276   277   278   279   280   281   282   283   284   285   286   287   288   289   290   291   292   293   294   295   296   297   298   >>   >|  
ij klopte nogmaals, en nogmaals, doch bemerkte geen teeken van leven. Hij ging naar den overkant der straat en bespiedde de vensters, doch er was niets te zien. Hij liep het huis om--ook daar was de deur verzegeld en van een opschrift voorzien. Ben-Hur las het en ontstak in woede. Hij rukte het opschrift af, wierp het op den grond en vertrapte het. Toen zette hij zich neder op de stoep en bad dat de nieuwen koning toch spoedig komen mocht. Langzamerhand werd hij kalmer, de vermoeienis na de langen dagreis deed zich gevoelen, hij strekte zich uit en viel weldra in slaap. Een weinig later kwamen twee vrouwen de straat af van de andere zijde. Angstvallig vervolgden zij haren weg en bleven dikwijls staan om te luisteren. Bij den hoek van het huis gekomen hielden zij stil, en zeide eene van haar met gedempte stem: Dit is het, Tirza! Tirza zag het huis aan, greep haar moeders hand, boog het hoofd, en begon te weenen. --Laat ons verder gaan, mijn kind, want zoodra het dag wordt jagen zij ons de stad uit. --Ach, ik had het bijna vergeten, snikte Tirza. Ik verbeelde mij dat wij naar huis gingen. Maar wij zijn melaatsch en hebben geen tehuis. Wij behooren tot de dooden! --Kom, Tirza, wij hebben nu niets te vreezen. Kom mee, zeide de moeder troostend. 't Was waar, reeds alleen door het opsteken harer handen zouden zij een geheel leger op de vlucht hebben kunnen drijven. Met onhoorbaren tred slopen zij, twee spookgestalten gelijk, den hoek om, totdat zij voor de poort kwamen en het opschrift lazen: Dit is het eigendom des keizers. Toen wrong de moeder in stomme smart hare handen, hief de oogen ten hemel en kermde overluid. --Moeder, wat scheelt er aan? U doet mij schrikken! --Ach, kind, hij is dood! --Wie, moeder? --Uw broeder! Zij hebben hem alles afgenomen, zelfs dit huis! Nu zal hij ons nooit kunnen helpen! --Wat moeten wij doen, moeder? --Morgen, mijn kind, moeten wij aan den weg gaan zitten en bedelen, zooals de melaatschen dat gewoon zijn. Wij moeten bedelen, of--! --Laat ons sterven, moeder, liever sterven! --Neen, zeide de moeder op vasten toon. God heeft onzen tijd bepaald, en wij gelooven in Hem. Wij zullen op Hem blijven vertrouwen, ook hierin. Kom! Al sprekende had zij Tirza's hand gevat en spoedde zich naar de westzijde van het huis, steeds dicht langs den muur loopende. Daar zij nergens iemand zagen, gingen zij door, maar schrikten terug voor het heldere maanlicht, dat de straa
PREV.   NEXT  
|<   249   250   251   252   253   254   255   256   257   258   259   260   261   262   263   264   265   266   267   268   269   270   271   272   273  
274   275   276   277   278   279   280   281   282   283   284   285   286   287   288   289   290   291   292   293   294   295   296   297   298   >>   >|  



Top keywords:

moeder

 

hebben

 

opschrift

 

moeten

 

bedelen

 
sterven
 

kwamen

 

gingen

 
handen
 

kunnen


nogmaals
 
straat
 

overluid

 

Moeder

 
kermde
 

broeder

 

schrikken

 

scheelt

 

drijven

 
vlucht

onhoorbaren

 

geheel

 
opsteken
 

teeken

 

zouden

 

slopen

 
spookgestalten
 

keizers

 
afgenomen
 
stomme

eigendom

 

gelijk

 
totdat
 

bemerkte

 

spoedde

 

westzijde

 

steeds

 

sprekende

 

blijven

 
vertrouwen

hierin

 

schrikten

 

heldere

 

maanlicht

 

loopende

 
nergens
 

iemand

 

zullen

 

Morgen

 
zitten