s, in zijn prachtige
kleeren. Katelijne werd insgelijks voorgebracht, doch met de handen
van voren gebonden en gekleed in een grijs lijnwaden kleed, hetwelk
de dos der gevangenen was.
Joost Damman, ondervraagd, bekende dat hij zijn vriend Hilbert gedood
had, in tweegevecht, met het zweerd. Als men hem zei, dat hij gedood
was met een dolk, antwoordde Joos Damman:
--Ik heb hem afgemaakt, omdat hij niet gauw genoeg stierf. Dien moord
beken ik gereedelijk, vermits ik sta onder de bescherming der wetten
van Vlaanderen, volgens dewelke, na verloop van tien jaar, de moord
niet meer vervolgd wordt.
De baljuw vroeg hem:
--Zijt gij geen tooveraar?
--Neen, antwoordde Damman.
--Bewijs het, zeide de baljuw.
--Ik zal het doen op tijd en stond, zeide Joost Damman, maar nu past
het mij niet.
Toen werd Katelijne ondervraagd; zij hoorde niet wat men vroeg,
doch keek gedurig naar Hans en sprak:
--Gij zijt mijn groene heer, schoon als de zon zijt ge. Doe het vuur
weg, mijn liefste!
Nele kwam toen Katelijne voorspreken en zeide:
--Heer baljuw en heeren rechters, meer dan gij weet, kan zij niet
bekennen; zij is geene tooveres, doch enkel uitzinnig.
Toen sprak de baljuw:
--Tooveraar is hij, die door voorbedachtelijk gebruikte duivelsche
middelen in iets tracht te slagen. Nu, deze twee, man en vrouw, zijn
tooveraars met inzicht en met daad; hij, omdat hij de sabbatszalve
gegeven, en zijn gezicht helder als Lucifer gemaakt heeft, ten
einde geld en vleeschelijken omgang te bekomen; zij, omdat zij hem
aangehangen heeft, hem nemende voor eenen echten duivel, en omdat
zij met hem gehanteerd heeft; hij is pleger van hekserij, en zij
is zijne baarschuldige. Men mag dus geenerlei ontferming hebben,
en ik moet het zeggen, want ik zie dat de schepenen en die van 't
gemeen te goedertieren zijn jegens de vrouw. In der waarheid heeft zij
gemoord noch gestolen, noch heeft zij personen of hunlieder beestiaal
mishand; ook heeft zij geenerlei zieken met buitengemeene middelen
genezen, maar enkellijk met gekende geneeskruiden; doch zij heeft
heure dochter willen overleveren aan den duivel, en als deze in heur
jeugdigen ouderdom niet met zooveel dapperheid wederstaan had, dan had
zij toegegeven aan Hilbert en ware zij, als de tweede beschuldigde,
insgelijks tooveres geworden. Dienvolgens vraag ik aan de heeren van de
vierschaar of zij niet van oordeel zijn, beiden ter torture te stellen?
De schepenen antwoordden niet, daardoor b
|