al d'Auvergne geweest, die het heeft uitgewerkt
tot het treffende gedicht, dat zich zoover boven het van hem bekende
verheft?
De arme, teleurgestelde minnaar komt de wereld begeven in het wonderlijke
klooster, waar men enkel de droeve verliefden, "les amoureux martyrs",
opneemt. In stille samenspraak met den heer Prior doet hij het zachte
verhaal van zijn versmade liefde, en wordt vermaand, die te vergeten.
Het is onder het middeleeuwsch-satirieke gewaad reeds volkomen de stemming
van Watteau en den Pierrot-cultus, slechts zonder maneschijn.--Was zij
niet gewoon, vraagt de Prior, u een lieven blik toe te werpen, of in 't
voorbijgaan een "Dieu gart" te zeggen?--Zoo ver kwam ik nooit, antwoordt
de minnaar: maar 's nachts stond ik drie heele uren voor haar deur, en
keek op naar de goot:
"Et puis, quant je oyoye les verrieres
De la maison qui cliquetoient,
Lors me sembloit que mes prieres
Exaussees d'elle sy estoient."
"Waart ge zeker, dat zij u opmerkte?" vraagt de Prior.
"Se m'aist Dieu, j'estoye tant ravis,
Que ne savoye mon sens ne estre,
Car, sans parler, m'estoit advis
Que le vent ventoit sa fenestre
Et que m'avoit bien peu congnoistre,
En disant bas: 'Doint bonne nuyt',
Et Dieu scet se j'estoye grant maistre
Apres cela toute la nuyt." [959]
In die zaligheid sliep hij heerlijk:
"Tellement estoie restaure
Que, sans tourner ne travailler,
Je faisoie un somme dore,
Sans point la nuyt me resveiller.
Et puis, avant que m'abiller,
Pour en rendre a Amours louanges,
Baisoie troys fois mon orillier,
En riant a par moy aux anges."
Bij zijn plechtige opneming in de orde bezwijmt de dame, die hem
versmaad had, en een gouden hartje, geemailleerd met tranen, dat hij
haar geschonken had, valt uit haar kleed.
"Les aultres, pour leur mal couvrir
A force leurs cueurs retenoient,
Passans temps a clorre et rouvrir
Les heures qu'en leurs mains tenoient,
Dont souvent les feuilles tournoient
En signe de devocion;
Mais les deulz et pleurs que menoient
Monstroient bien leur affection."
Als de Prior hem ten slotte zijn nieuwe plichten opsomt, en hem
waarschuwt, om nooit te luisteren naar den nachtegaal, nooit te slapen
onder "eglantiers et aubespines", en vooral nooit in vrouwenoogen te
zien, klaagt het gedicht op het thema "Doux yeux" een eindelooze melodie
van strofen, die altijd weer varieeren:
|