ioelde hun jammerlijke
menigte, en belette den dienst met hun geschreeuw en gedruisch; onder
hen was veel kwaad volk, "validi mendicantes". Het kapittel van Notre
Dame te Parijs tracht in 1428 vergeefs hen naar de kerkdeuren te
verwijderen, en slaagt er slechts later in, hen althans uit het koor
naar het schip der kerk te verwijzen. [947] Deschamps wordt niet moede,
zijn haat tegen die ellendigen te luchten; hij scheert hen allen over
een kam als huichelaars en bedriegers: ranselt hen de kerk uit, hangt ze
op, verbrandt ze! [948] Vanhier naar de moderne litteraire schildering
der ellende schijnt de weg veel langer dan die, welke de beeldende kunst
had af te leggen; in de schilderkunst vulde zich het beeld vanzelf met
nieuw sentiment, in de literatuur moest het langzaam rijpende sociale
gevoel zich eerst geheel nieuwe vormen van uitdrukking scheppen.
Waar het komische element, zwakker of sterker, grover of fijner, in de
uiterlijke visie van een geval zelf ligt opgesloten, zooals in het genre
en in het burleske, daar kon de beeldende kunst het woord bijhouden.
Maar daarbuiten lagen sferen van het komische, die voor picturale
uitdrukking volstrekt ontoegankelijk waren, waar kleur noch lijn iets
vermocht. Overal waar het komische positief lachwekkend moet zijn, was
de litteratuur onbeperkt meester, dus op het zoo welig begroeide gebied
van den schaterlach: de klucht, sotternie, boerde, de fabliaux, kortom
al de vormen van het grof-komische. Uit dien rijken schat van
laat-middeleeuwsche litteratuur spreekt een eigen geest.
De litteratuur is ook meester op het gebied van den matten glimlach,
daar, waar de spot zijn hoogste tonen strijkt, zich uitgiet over het
ernstigste van het leven, de liefde, en over het eigen leed. De
gekunstelde, gepolijste, versleten vormen der erotiek ondergingen een
verfijning en zuivering door de bijmenging der ironie.
Buiten het erotische is de ironie nog plomp en naief. De Franschman van
1400 neemt af en toe nog de voorzichtigheid in acht, die den Hollander
van 1900 blijft aanbevolen, om het erbij te zeggen, als hij ironisch
spreekt. Deschamps prijst den goeden tijd: alles gaat best, overal
heerscht vrede en gerechtigheid:
"L'en me demande chascun jour
Qu'il me semble du temps que voy,
Et je respons: c'est tout honour,
Loyaute, verite et foy,
Largesce, prouesce et arroy,
Charite et biens qui s'advance
Pour le commun; mais, par ma loy,
Je ne di pas quanque
|