het. Motieven, waaraan Breughel zijn uitgelaten
fantazie zou botvieren, zooals het Debat de Careme et de Mardi Gras,
Debat de chair et de poisson, zijn in de litteratuur der vijftiende eeuw
reeds zeer in trek. Breughelsch in den hoogsten zin schijnt een felle
visie als van Deschamps, waar de wachter de troepen, die zich te Sluis
verzamelen tegen Engeland, als een heirleger van ratten en muizen ziet:
"'Avant, avant! tirez-vous ca.
Je voy merveille, ce me semble.'
--'Et quoy, guette, que vois-tu la?'
'Je voy dix mille rats ensemble
Et mainte souris qui s'assemble
Dessus la rive de la mer....'
Een andermaal zit hij triest en verstrooid aan den maaltijd ten hove;
opeens ziet hij, hoe de hovelingen eten: de een kauwt als een varken,
de ander knabbelt als een muisje, een gebruikt zijn tanden als een zaag,
deze vertrekt zijn gezicht, bij genen veegt de baard op en neer, "al
etende leken het duivelen." [945]
Zoodra de litteratuur volksleven schildert, vervalt zij van zelve in dat
sappige, met luim gekruide realisme, dat in de beeldende kunst weldra
zich zoo bloeiend zou ontwikkelen. Chastellain's beschrijving van den
armen boer, die den verdwaalden hertog van Bourgondie opneemt, valt uit
als een stuk van Breughel. [946] De Pastorale wordt met haar schildering
van etende, dansende en vrijende herders telkens van haar sentimenteele
en romantische grondthema afgeleid naar het pad van een frisch naturalisme
van licht komische werking. Hier behoort ook de belangstelling voor het
havelooze, die zich zoowel in de litteratuur als in de beeldende kunst
der vijftiende eeuw reeds begint te openbaren. De kalenderminiaturen
markeeren met welgevallen de doorgesleten knieen van de maaiertjes in
het koren, of de schilderkunst de lompen van de bedelaars, die
barmhartigheid vinden. Hier begint de lijn, die over Rembrandt's etsen
en Murillo's bedelknapen naar de straattypen van Steinlen leidt.
Doch hier springt ook weder het groote verschil der picturale en
litteraire appreciatie in het oog. Terwijl de beeldende kunst reeds het
schilderachtige van den bedelaar ziet, de bekoring van den vorm dus, is
de litteratuur enkel nog vervuld van de beteekenis van den bedelaar,
't zij zij hem beklaagt, of prijst, of verwenscht. De prototypen nu van
het litteraire realisme der armoede-schildering liggen juist in die
verwenschingen. De bedelaars waren in het einde der Middeleeuwen een
ontzettende plaag geworden. In de kerken kr
|